Honderden skeletten hyenawelpjes in Waalse grot wijzen op ecologische druk in Noord-Europa zo’n 45.000 jaar geleden
Onderzoekers van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen hebben meer dan 300 skeletten van grottenhyenawelpjes bestudeerd uit de Marie-Jeannegrot bij Dinant. Het opvallend hoge aantal welpenfossielen wijst erop dat de plek zo’n 45.000 jaar geleden geregeld als kraamkamer werd gebruikt, en ook dat broers en zussen mekaar doodden om te overleven in tijden van voedselschaarste. De ecologische druk moet voor de grottenhyena groot geweest zijn toen. De carnivoor kreeg in die periode wellicht stevige concurrentie van de neanderthaler die op dezelfde grazers joeg.
De onderzoekers namen een collectie van duizenden dierenresten uit de Marie-Jeannegrot in Hastière-Lavaux (bij Dinant) opnieuw onder de loep. De paleontologische resten waren in 1943 opgegraven door een team van het Instituut en zijn tussen 47.000 en 43.000 jaar oud. De onderzoekers identificeerden nu 15 verschillende diersoorten, onder meer mammoet, wolharige neushoorn, bizon, paard, en ook grote predatoren zoals wolf, beer, leeuw en grottenhyena. Een doordeweekse vondst voor die periode, zouden paleontologen zeggen.
Maar één ding verbaasde hen. Van de grottenhyena (Crocuta crocuta spelaea) waren er opvallend veel jonge individuen: 323 welpen, waarvan minstens 132 niet ouder dan twee maanden. Voor archeologe Elodie-Laure Jimenez (KBIN en University of Aberdeen) is dit een belangrijke vondst. ‘Het is de eerste keer dat archeologen zoveel welpen van deze soort vinden op één plek. Intrigerend!’
De grottenhyena is een uitgestorven ondersoort van de gevlekte hyena (Crocuta crocuta), die vandaag in Afrika ten zuiden van de Sahara leeft. We weten dat het wijfje zich isoleert van de roedel om jongen te werpen. Zo blijft de moeder gespaard van interacties met soortgenoten die een bedreiging kunnen zijn voor het nest van meestal twee à drie welpjes. Als de jongen twee tot vier maanden oud zijn, keert het wijfje met hen terug naar de roedel.
‘De Marie-Jeannegrot was dus een ‘kraamkamer’ voor grottenhyena’s en is generatie na generatie hergebruikt’, zegt Elodie-Laure Jimenez. ‘De vondst biedt ons een zeldzame blik in het sociale gedrag en de voortplanting van deze sleutelsoort in het ecosysteem van het paleolithicum.’
Moord in het nest
Het opvallend hoge aantal hyenawelpen in de grot in vergelijking met andere vindplaatsen en ook in vergelijking met nesten van gevlekte hyena’s, doet vermoeden dat toen iets onverwachts is gebeurd in onze regio. Jimenez: ‘In periodes van ecologische druk en lokale voedselschaarste bijten de dominante jongen hun zwakkere nestgenoten dood om te klimmen in de pikorde en meer voedsel te bemachtigen die de moeder naar het nest brengt. Die broeder- en zustermoord zie je doorgaans wanneer de moeder langere afstanden moet afleggen om prooien te vinden en de welpen uren- tot dagenlang alleen moet laten.’
Tijdens deze periode in de laatste ijstijd was er een subpolair klimaat in Noord-Europa en veel soorten moesten hun gedrag aanpassen om te kunnen overleven. Op de noordelijke breedtegraden (onder meer in het huidige Groot-Brittannië en België, en in ‘Doggerland’ – dat nu onder het Kanaal ligt) joegen neanderthalers hoofdzakelijk op grote grazers, zoals bizon, wolharige neushoorn of mammoet om voldoende vet en eiwitten binnen te krijgen, en kledij te kunnen maken. Zo kwamen ze soms in felle competitie met andere grote predatoren, zoals grottenhyena’s. Beide moesten hun strategie aanpassen door langere afstanden af te leggen of op andere soorten te jagen.
De mens vs. carnivoren
Grottenhyena’s hebben Eurazië bevolkt tot aan hun uitsterven zo’n 14.000 jaar geleden. Het dier heeft door zijn vreemde silhouet en angstaanjagende ‘lach’ geen plaats veroverd in de collectieve verbeelding, in tegenstelling tot de mammoet. Maar deze carnivoor was een sleuteldier in de prehistorische ecosystemen van Eurazië. Hij speelde een belangrijke rol in het behoud van het ecologische evenwicht.
Deze unieke ontdekking, en analyses die nog aan de gang zijn, zullen ons beter doen begrijpen hoe prehistorische mensensoorten en grote carnivoren zich tot elkaar verhielden in Noord-Europa, en hoe ze zich aanpasten aan klimaatvariaties tijdens de laatste ijstijd.
Neanderthalers verdwenen maar enkele millennia later, rond 40.000 jaar geleden, uit de noordelijke gebieden, nadat Homo sapiens in westelijk Europa was gearriveerd. Een combinatie van verschillende vormen van ecologische druk leidde daarna tot ‘de massa-extinctie van het kwartair’, ruwweg tussen 35.000 en 10.000 jaar geleden, waarbij de meeste zoogdieren boven de 40 kilogram uitstierven.
De studie is gepubliceerd in Journal of Quaternary Science.