Belgische neanderthalers maakten werktuigen van vogelbotjes
Snijsporen op vogelbotjes uit de grot Scladina, in de buurt van Namen, geven aan dat neanderthalers er verschillende vogelsoorten aten en van sommige botjes gebruiksvoorwerpen maakten. Scladina is nog maar de tweede vindplaats die aantoont dat onze verre neven een vogelbot tot werktuig hebben bewerkt.
De grot Scladina, in de Maasvallei bij Andenne, is bekend van het ‘kind van Sclayn’, een achtjarig neanderthalermeisje, waarvan de onderkaak, een stuk bovenkaak en tanden zijn opgegraven tussen 1990 en 2006. Maar de site, waar sinds de jaren tachtig voortdurend wordt opgegraven, leverde ook resten van fauna op, van onder meer holenberen, wolven, grottenhyena’s, en ook vogels. Zo krijgen we een beeld van de leefomgeving van neanderthalers in zuidelijk België meer dan 80.000 jaar geleden.
Onderzoekers van het Instituut voor Natuurwetenschappen namen samen met collega’s van TraceoLab (Universiteit Luik) en het archeologisch centrum van de Scladina-grot 119 vogelresten onder de loep. Ze vergeleken de botjes met referentiecollecties om de soorten te achterhalen, en gingen bij elk exemplaar tot op microniveau na of er sporen van bewerking waren, zoals snijsporen.
Vette hoenders
Neanderthalers die in de buurt van de grot leefden, blijken deze vogelsoorten op het menu te hebben gehad: auerhoen, korhoen en aalscholver. Ze hielden vooral van hoenders, omdat er veel vlees aan hangt. Dat er ook botjes van eenden gevonden zijn, suggereert dat er kleine riviertjes stroomden vlakbij de grot. Aalscholvers zijn dan weer te vinden bij brede rivieren en wateren. En auer- en korhoenders leven in bebost gebied met grote open plekken. ‘De omgeving was een mozaïek van habitats’, zegt Quentin Goffette, archeozoöloog van het Instituut voor Natuurwetenschappen. ‘De neanderthalers moeten een goeie kennis hebben gehad van wat er in die verschillende habitats aan prooi te vinden was.’
Kleine en beweeglijke dieren vang je ook niet een-twee-drie. ‘Daarom dacht men vroeger dat neanderthalers alleen op grotere dieren joegen, en het de moderne mens was die vogels en kleinere fauna begon te vangen. Maar onze studie bevestigt voorgaand onderzoek dat de jachttechnieken van neanderthalers al verfijnd genoeg waren om kleine prooien te vangen.’
Gebruiksvoorwerp
Veel van de botten waren door vlees- of aaseters in de grot gebracht. Maar op zeven (mogelijk acht) van de exemplaren waren snijsporen door neanderthalers te zien. En bij één ging het verder dan het vlees wegsnijden. Het spaakbeentje van een auerhoen vertoont twee diepe insnijdingen, wat op botbewerking wijst, en een gepolijst uiteinde. Onderzoek door TraceoLab heeft aangetoond dat dit object is gebruikt en dat de polijsting waarschijnlijk het resultaat is van wrijving met zacht organisch materiaal. Het zeldzame gebruiksvoorwerp uit de Scladina-grot dateert van zo’n 130.000 jaar geleden, tijdens de voorlaatste ijstijd (het saaliaan), toen de Scandinavische ijskap tot in het midden van Nederland reikte.
'De Scladina-grot is een internationaal belangrijke archeologische vindplaats door de ontdekking van het neanderthalerkind en omdat de grotingang meer dan 120 sedimentlagen bevat die samen meer dan 100.000 jaar beslaan. Cruciaal voor de studie van vroegere leefomgevingen in Noordwest-Europa’, zegt Goffette. 'En nu hebben we ook nog het eerste bewijs dat neanderthalers in België vogels aten, en nog maar het tweede bevestigde geval van een gebruiksvoorwerp van vogelbot vervaardigd door onze verre neven.'
De studie is gepubliceerd in Frontiers in Environmental Archaeology.